Edelweis onder de vulkaan
Amper terug van ‘Sumatra, Java en Bali’ was het voor Jan Boonstra duidelijk dat hij ooit opnieuw naar ‘De Indische Archipel’ zou afreizen. Vijf jaar later werd het de reis langs de Sunda-eilanden: Bali, Lombok, Sumbawa en Flores, inclusief de tussenliggende Komodo- en Gili-eilanden.
Alle eilanden zijn typisch Indonesië: de vriendelijke mensen, de zeden en gebruiken, de voortreffelijke keuken – maar ze verschillen qua landschap, vegetatie, etnische afkomst en religie van de bewoners. Met betrekking tot het laatste ziet de schrijver tot zijn geruststelling dat er niet overal even zwaar wordt getild aan de verplichtingen van de islamitische vastenmaand die gaande is.
In de vissersdorpen op Flores verdringen niet alleen de kinderen zich voor de lens, zelfs de islamitische vrouwen schuwen de camera niet. Op het eiland overnachten we bij nonnen in een klooster, nippen we ‘s morgens om negen uur al van de palmjenever, en houden we een sanitaire stop bij een zojuist verhuisd familiegraf – ook kruipt Boonstra’s onderwijsbloed er heel even waar het niet gaan kan. Op Lombok blijkt, tijdens een schitterende wandeling onderaan de Rinjani-vulkaan, dat ook te midden van de rijstvelden geldt dat in de hoogste nood de redding nabij is.
Na een enerverende jacht op prehistorische Komodovaranen, is er op Sumbawa de verdiende ontspanning aan de kust. De schrijver en zijn vrouw nemen in Sumbawa-Besar ‘geheel vrijblijvend’ ‘alleen maar even een kijkje’ in een antiekzaak – waarna het stel nog een week lang met hun prachtige, maar gewichtige houtsnijwerken moet zeulen, voordat de souvenirs op Bali kunnen worden verscheept.
Terug