In navolging van Indonesische begrafenisgebruiken als die van de Sumbanezen, die hun meest verfijnde ikats met hun doden mee begraven
(‘Ze moeten dáár toch ook wat hebben, mister? Je geeft je moeder toch geen oude lap?’), eert Kees Ruys zijn overleden vader met een boek. Een meeslepend reisboek met zijn dierbaarste herinneringen aan de vele tochten die hij in de loop der jaren maakte langs de rand van het moderne Indonesië, in de leefgebieden van haar stamvolken, op zoek naar authenticiteit, mystiek en, vooral, toegang.
‘Ik wil een beeld oproepen dat die reizen tastbaar maakt; dat je de schitteringen van het land laat zien, maar ook de wanorde, het indolente en onpeilbare. Je zou de verveling ervan moeten ondergaan, maar ook de vorstelijke stijl, de zachtheid, het hilarische. Het mateloze en verpletterende van de tropen.’
Met dit persoonlijke, rijk gedocumenteerde reisepos geeft Ruys een even humoristisch als indringend beeld van wat er na eeuwen van bekeringen, plundering en houtkap, en een ontembare moderniseringsdrift, van het moderne Indonesië geworden is.
Dit eerste deel van Ruys’ serie De randgebieden beschrijft zijn ervaringen op Sumatra en Nias, en in ‘de invalide koningin’, Big Durian Jakarta.
Kees Ruys (1955) werkt sinds 1996 aan De randgebieden, een monumentale vijfdelige cyclus reisboeken over Indonesië, waarvan inmiddels drie delen zijn verschenen, De randgebieden, Onbetreden paden en Voorouderlanden. Daarnaast verschenen bij uitgeverij Atlas de romans Een plek om te verdwijnen, Atlantic Point en Hotel Des Indes.
Terug