In De kinderen van papa Koto volgen we Jan Boonstra tijdens zijn verkenning van Madagaskar, een betrekkelijk onbekend eiland voor de zuidoostkust van het Afrikaanse continent. Toch een eiland zo groot als Frankrijk en de Benelux samen.
Madagaskar is bekend om zijn unieke flora en fauna. Het is echter niet alleen een ideale vakantiebestemming voor wie is geïnteresseerd in reptielen, lemuren en endemische orchideeën. Wie het land bezoekt, raakt evenzeer onder de indruk van de buitengewoon vriendelijke, maar straatarme, bevolking. Zoals we inmiddels van Boonstra kunnen verwachten – vorig jaar verscheen van hem Veertigduizend Engelen, een rondreis door Ethiopië – zijn het ook in Madagaskar met name deze innemende mensen die in zijn verhalen en op zijn foto’s tot leven komen.
Wie door Madagaskar reist, hinkt steeds op twee gedachten. ‘Het rode eiland’, zoals Madagaskar wel wordt genoemd, lijkt soms onmiskenbaar Afrikaans, terwijl het op een ander moment typisch Aziatisch aandoet. We volgen de schrijver en zijn vrouw op hun tocht door dit schitterende land. Een tocht waarbij de ringstaartmaki’s in de bomen wachten tot ze weer zijn doorgelopen, maar waarbij de kinderen net zo lang staan te dansen en te zwaaien tot ze uit het zicht zijn verdwenen.
De kleur die de Malagassiërs aan hun land geven is onmiskenbaar Afrikaans. In De kinderen van papa Koto zijn dit letterlijk de kleuren die je op de foto’s ziet. Het is ook de ‘couleur locale’ die je proeft bij het lezen van dit vlot geschreven en vaak geestige reisboek.
Terug